START NU JE EERSTE MAAND VOOR €4,- MET CODE:

CHATBOT

De kenmerkende Aspecten

De kenmerkende aspecten zijn een belangrijk onderdeel van het vak Geschiedenis.

Zoek jij een samenvatting van al deze 49 hersenkrakers?

Lees dan snel verder!

In deze samenvatting vind je een overzicht van ieder kenmerkend aspect van:

  • Tijdvak 1: Tijd van Jagers en Boeren
  • Tijdvak 2: Tijd van Grieken en Romeinen
  • Tijdvak 3: Tijd van Monniken en Ridders
  • Tijdvak 4: Tijd van Steden en Staten
  • Tijdvak 5: Tijd van Ontdekkers en Hervormers
  • Tijdvak 6: Tijd van Regenten en Vorsten
  • Tijdvak 7: Tijd van Pruiken en Revoluties
  • Tijdvak 8: Tijd van Burgers en Stoommachines
  • Tijdvak 9: Tijd van de Wereldoorlogen
  • Tijdvak 10: Tijd van Televisie en Computer

Tijdvak 1: Tijd van Jagers en Boeren (tot 3000 v. Chr.)

KA1: De leefwijze van jagers en verzamelaars

<3000 v.C. = prehistorie: nog geen schrift uitgevonden. Nomadisch bestaan: van plek naar plek zwerven i.v.m. het tekort aan voedsel bij langdurig verblijf. Hierdoor: groep heeft weinig bezittingen, is klein en kent veel gelijkheid. Onderdak in tijdelijke hutten en grotten. In dit tijdperk ontstond de eerste kunst: grotschilderingen.

KA2: Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen

Rond 10000 v.C. ontstond in het Midden-Oosten (de Vruchtbare Halvemaan) een landbouwsamenleving: verbouwen van gewassen en melken van getemde dieren. Einde voedseltekort -> ontstaan sedentaire levenswijze: mensen blijven op een plaats wonen. Hierdoor: vrouwen kunnen meer kinderen krijgen -> grotere groepen. Vrouwen kunnen meer kinderen krijgen = grotere ongelijkheid man/vrouw. Landbouwoverschot = grotere ongelijkheid tussen alle mensen.

KA3: Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

Overstromen rivierdalen en vernieuwing landbouwtechnieken (irrigatie) -> voedseloverschot. Hierdoor hoeft niet iedereen meer te werken. Arbeidsdifferentiatie: er ontstonden andere beroepen naast boer. Mensen met beroepen gaan samenwonen op strategische plek: ontstaan stedelijke gemeenschappen. Godsdienst is polytheïstisch en mythologisch wereldbeeld.Geen geld, dus landbouwopbrengst opgeslagen in de stad + verdeeld onder de bevolking. Hiervoor is administratie nodig -> 3500 v. Chr.: ontstaan (spijker)schrift.

Tijdvak 2: Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v. Chr. - 500 na Chr.)

KA4: De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

- Wetenschappelijk denken: 600 v. Chr.: filosofen zetten zich af tegen mythologisch wereldbeeld, ontwikkelen rationeel-wetenschappelijke manier van denken: gebruik van bronnen en argumenten in plaats van mythes. Wetenschappen: wis- & natuurkunde (Archimedes), medisch (Hippocrates) en geschiedenis (Herodotus en Thucydides). Filosofen: Socrates, Plato, Aristoteles.

- Denken over burgerschap: 750 v. Chr.: Griekse onafhankelijke stadstaat (polis) ontstaat. Verschillende bestuursvormen: monarchie, oligarchie, aristocratie, tirannie en democratie. 509 v. Chr.: democratie ontstaat in Attica (= Athene). Alle volwassen, mannelijke burgers mogen stemmen; vrouwen, slaven en mensen uit het buitenland niet. Burger maakt wetten, controleert ze en spreekt recht.

KA5: De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

Grieken wilden volmaakte schoonheid uitbeelden (idealisme). Dorische stijl = sober. Ionische stijl = iets versierde zuilen. Korintische stijl = uitgebreid versierd. Romeinen wilden realistisch uitbeelden. Tempels, openbare gebouwen, aquaduct, theaters; afgeleid van de Griekse vormentaal (= architectuur en overige kunst).

KA6: De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde

500 v.C. Romeinen verdrijven koningen (tirannie) en stichten Republiek. Rome werd aristocratie met senaat. Expansie in Europa, Noord-Afrika en West-Azië. Na veel burgeroorlog: winnaar (Octavianus) wordt keizer -> enkele jaren Pax Romana. Romeinse Rijk sterk vanwege organisatie, leger en respect voor overwonnen volkeren. Ontstaan Grieks-Romeinse cultuur en verspreiding d.m.v. expansie. Volkeren werden geromaniseerd. Einde: machtsstrijd, Germanen & epidemieën zorgen voor verdeling van het Romeinse Rijk.

KA7: De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noord-West Europa

Germanen leefden in Noordwest-Europa in een landbouwsamenleving zonder schrift; leger was ongeorganiseerd en geen wapenuitrusting. Toch winnen ze de eerste slag door terreinvoordeel. Vanaf 3 n.C. dringen ze het Romeinse Rijk binnen. 400 n. Chr: stammen vallen Romeinse Rijk aan -> val van Rome, einde Romeinse Rijk (476 na Chr.)

KA8: De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

Jodendom: Een God zonder zwaktes (Jahweh). Tenach is heilig boek en verlosser komt nog. Christendom: ontstaan uit jodendom. Bijbel is heilig boek en Jezus is verlosser van de Romeinse heerschappij (christenen werden vervolgd). Geloof groeit toch. Jaar 313: Edict van Milaan; einde christelijke vervolging en later zelfs staatsgodsdienst onder keizer Constantijn.

Zo werkt de app

Tijdvak 3: Tijd van Monniken en Ridders (500 - 1000)

KA9: De verspreiding van het christendom in geheel Europa

Kerkorganisatie bleef: bisschop benoemt in zijn eigen kerk/bisdom lagere geestelijken. Tweezwaardenleer: geestelijke macht en wereldlijke macht. 700: Monniken en nonnen (missionarissen) trokken rond om anderen te kerstenen (= bekeren tot christendom). Karel de Grote erkende christendom. Na 1000 drong het christendom door in heel Europa, waarbij het deels het heidense geloof had overgenomen: dagen van de weken, goden leefden voort in heiligen.

KA10: Ontstaan en verspreiding van de islam

600/650 n. Chr in het Midden-Oosten: ontstaan Islam: Eén God (Allah). Koran is heilig boek en Mohammed is profeet. Volgelingen = moslims en jihad = streven naar verspreiding van de islam. Islam verspreidt snel in Midden-Oosten en Noord-Afrika. 650: onrust door stichting dynastie; verspreiding in soennieten (voor) en sjiieten (tegen). Sterke verspreiding (Midden-Oosten, Noord-Afrika, Spanje en Portugal) door taaiheid, paarden, eenheid en tolerantie naar christendom en jodendom. Later uit elkaar vallen in staatjes bestuurd door sultan/emir.

KA11: De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.

Val Romeinse Rijk -> geen veiligheid op wegen. Geen veiligheid -> verdwijnen handel. Verdwijnen handel -> steden van Romeinse rijk verdwenen. Platteland wordt autarkisch (= zelfvoorzienend) en leven is onveilig. Hofstelsel; op het domein van landheren liggen hoeves waar boeren herendiensten deden in ruil voor bescherming en het horig worden. Ontstaan horigheid: boeren mogen van de landheer het land niet verlaten

KA12: Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

Karel de Grote kreeg een groot rijk in Europa, door een eed van trouw bond hij adel aan zich. Feodalisme: een gebied/ambt werd geleend aan vazal/leenman die een eed van trouw zwoer aan zijn leenheer. Karel verdeelde zijn rijk in graafschappen en hertogdommen, waar de graven en hertogen zijn vazallen waren. Ontstaan driestandenmaatschappij: adel (leenheren en -mannen), geestelijken (priesters, monniken en nonnen) en derde stand (eerst alleen horige boeren, later ook vrije burgers). Leenmannen niet altijd trouw aan leenheer: benoemen eigen leenmannen, die niet meer naar de koning luisteren -> versnippering van groot rijk + ontstaan oorlogen.

Tijdvak 4: Tijd van Steden en Staten (1000 - 1500)

KA13: De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving

Einde aan de plunderingen (van bijv. Vikingen) -> grotere veiligheid. Toename voedsel door innovaties (drieslagstelsel, ijzeren werktuig, gebruik van paarden) -> groeiende bevolking + arbeidsdifferentiatie (ontstaan van mensen die met de hand producten maken = ambacht). Hierdoor: groei van handel. Dit leidt tot het opbloeien van steden op strategische plekken (rivieren of kruispunten). Producten werden verkocht op de markt. Handel moet goed geregeld worden: ontstaan geldeconomie

KA14: De opkomst van stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

Iedere stad had stadsrechten (eigen bestuur, wetten en regels) en in ruil voor de privileges werd er belasting betaald (aan bestuurder van adel) -> steden worden onafhankelijker. Schutterij zorgde voor veiligheid, baljuw voor rechtspraak en schepenen voor wetten. Gilde = beroepsgroep. Burgers van een stad (poorters) niet horig, maar betalen belasting. Veel boeren vertrekken naar steden vanwege geen herendiensten en werkgelegenheid (burgers in steden zijn niet horig, maar betalen alleen belasting aan adellijk heer). Burgerij is rijk vanwege handel en ambacht.

KA15: Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben

Conflict tweezwaardenleer: wie heeft de grootste macht in de samenleving (het primaat), de Paus of de adellijke bestuurder? Onderdeel hiervan is de investituurstrijd: wie mag bisschoppen benoemen, de Paus of de adellijke bestuurder? Na lang conflict met Duitse keizers wint de Paus. Hij bepaalde het geloof en stelde de inquisitie (rechtbank die controleert of iemand wel op de juiste manier gelooft) op om de ketters te vervolgen. Afspraken tussen keizer en paus: bisschop heeft wereldlijke en geestelijke taak, keizer mag bisschop wereldlijk benoemen en paus geestelijk = einde investituurstrijd.

KA16: De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe onder andere in de vorm van kruistochten

1095: Byzantijnse Rijk (huidige Turkije) wordt bedreigd door islamitisch kalifaat. Paus (om te laten zien hoe machtig hij is tijdens de investituurstrijd) roept op tot kruistochten: het veroveren van het Heilige Land (huidig Israël en Palestina) op islamitische overheerser. Verschillende series kruistochten (elfde en twaalfde eeuw): Jeruzalem werd bloederig veroverd van islamitische leiders. Spanje en Portugal worden heroverd. Door kruistochten werd het christendom verder verspreid (= expansie). 1300: Jeruzalem heroverd door islamitische leiders.

KA17: Het begin van staatsvorming en centralisatie

Ontstaan steden en geldeconomie -> een centraal bestuur en nationale wetgeving vanuit een hoofdstad door een vorst en alle ambtenaren = ontstaan staat. Burgers zijn hierin belangrijk. Mogelijk door geldeconomie (belasting), militaire macht en ambtenarenapparaat. Verzet tegen centralisatie vanuit adel: bang om privileges (hofstelsel) te verliezen.  Koningen succesvol in Frankrijk (Staten-Generaal) en Engeland (centraal bestuur met beperkte inspraak adel), mislukt in Duitsland (geen centraal bestuur, hofstelsel blijft) en rond 1430 deels succesvol in Nederland (afschaffing hofstelsel). Magna carta: macht koning beperkt, parlement bestaande uit 3 standen controleert.

Tijdvak 5: Tijd van Ontdekkers en Hervormers (1500 - 1600)

KA18: Het begin van Europese overzeese expansie

Motieven ontdekkingsreis: machtsuitbreiding, vergroten handel, kolonisatie en verspreiding christendom.

Tot 1452: specerijen worden naar Europa gebracht vanuit Azië via Byzantijnse Rijk (huidige Turkije). 1452: Ottomanen veroveren Byzantijnse Rijk. Europeanen konden niet meer langs Turkije voor de specerijen uit Azië -> zochten zeeroute. Stimuleert nieuwe ontwikkelingen o.a. navigatie. Uiteindelijk route om Afrika heen -> Portugal bouwt factorijen (handelskantoren) voor opslaan handelswaar.

1492: Columbus wil kortere route naar Indië en vaart via de Atlantische Oceaan -> komt uit in Amerika. Conquistadores nemen het land van Azteken en Inca’s over (kolonisatie), maar door ziektes sterven de volkeren uit. Arbeidskrachten nodig: ontstaan (trans-Atlantische) slavernij.

KA19: Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling

Renaissance: herleving van de klassieke oudheid (in Italië vanaf de twaalfde eeuw). Hierdoor kwam er meer aandacht voor het leven op aarde -> nieuw mens- en wereldbeeld: geen soberheid van de kerk (memento mori, ‘gedenk te sterven’), maar genieten van het leven (carpe diem, ‘pluk de dag’); God wordt minder belangrijk, maar is nog steeds erg belangrijk; meer aandacht voor individu en zelfontplooiing: kunst (bestuderen anatomie voor realisme) en argumenten (in plaats van overnemen kennis). Door kruistochten kwam meer kennis van de Grieken en de Romeinen (bewaard door Arabieren) in Europa à dogma’s (= aangenomen kennis) wordt niet langer geaccepteerd -> ontstaan wetenschappelijke methode.

KA20: De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid.

Italiaanse steden (Florence, Pisa, Genua, Luca en Venetië) worden rijk door handel met specerijenhandel. Door gebrek aan centraal bestuur geen burgers die (veel) belasting moeten betalen. Hierdoor: veel rijkdom. Idealiseren eigen verleden: oriëntatie op Grieks-Romeinse Rijk. Klassieke teksten bestudeerd door humanisten -> oudheid vormde basis voor kunst (schilderijen, architectuur, beeldhouwwerken), literatuur en wetenschap (zie KA19).

KA21: De protestantse reformatie die de splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had

Bestudering klassieke oudheid -> bestudering oorspronkelijke Bijbelteksten (o.a. Oudgrieks). Door onderzoek bleek dat de Latijnse vertaling fouten bevatte. Ook andere kritiek kerk: afwijking van de leer van de Bijbel, zoals bleek uit corruptie, rijkdom, verkoop van geestelijke zaken en rol van priester. Nieuwe beweging, reformatie, wil het christelijk geloof terugbrengen naar oorspronkelijke vorm. Martin Luther en Johannes Calvijnwillen kerk hervormen, maar mislukt; de kerk is bang om macht te verliezen. Uiteindelijk: splitsing (westelijk) christendom in twee stromingen: rooms-katholicisme (wil kerk niet hervormen) en protestantisme (hervormde kerk).

KA22: Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat

Door erving krijgt een adellijke familie (de Habsburgers) de macht over de zeventien Nederlandse gewesten (in huidig Nederland, België en Luxemburg). Karel V en zijn zoon Filips II probeerden de Nederlanden te centraliseren d.m.v. Raad van State, Staten-Generaal etc. Verzet van drie bevolkingsgroepen: edelen (willen hun macht niet verliezen door centralisatie), burgers (willen stedelijke privileges niet verliezen), protestanten (willen niet vervolgd worden omdat ze niet katholiek zijn)

Willem van Oranje (man van adel) komt in opstand tegen centralisatie en vervolging protestanten. Hertog van Alva vermoordt vele edelen → Nederlandse opstand (1568). Filips II komt in geldnood. Noordelijke gewesten sluiten Unie van Utrecht (oproepen Filips II om te stoppen met oorlog); zuidelijke gewesten sluiten Unie van Atrecht (sluiten zich aan bij Filips II). Noordelijke gewesten maken daarna Plakkaat van Verlatinghe (1581; erkennen Filips II niet meer als landheer) -> onafhankelijkheid. 1588: ontstaan Republiek der Verenigde Nederlanden. Ten slotte wordt de Vrede van Münster (1648) gesloten: Spanje erkent de Republiek als onafhankelijk.  

Tijdvak 6: Tijd van Regenten en Vorsten (1600 - 1700)

KA23: Het streven van vorsten naar absolute macht

Vorsten willen staat verder centraliseren: streven naar absolute (= onbeperkte) macht. Om dit te rechtvaardigen, droit divin/goddelijk recht (= een vorst is alleen verantwoordelijkheid verschuldigd aan God en niemand anders). Hiervoor moet macht edelen verder ingeperkt worden. Frankrijk centraliseert o.l.v. Lodewijk XIV. Na een machtsstrijd wordt Engeland een constitutionele monarchie.

KA24: De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek

De Republiek naar buiten toe eenheid, maar ieder gewest regeert zichzelf (= behouden van privileges; zie KA22). Door grotendeelse afwezigheid feodale stelsel en adel: rijke burgers (regenten) besturen gewesten. In Staten-Generaal: besluiten over een aantal centrale onderwerpen. Stadhouder: benoeming regenten en opperbevelhebber leger. Raadpensionaris: contacten buitenland. Staten-Generaal beslist alle buitenlandse politiek. Amsterdam groeide met dank aan de val van Antwerpen en de gewetensvrijheid (= vrijheid van meningsuiting) die heerste. In combinatie met (buiten-)Europese handel: veel welvaart

KA25: Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

1602: oprichting VOC -> krijgt handelsmonopolie in Azië. Specerijen vervoerd naar Amsterdam om daar verkocht te worden. Hierdoor ontstaat het handelskapitalisme: zoveel mogelijk winst maken d.m.v. handel. In Amerika en Afrika WIC voor kolonies: verhandeling van Afrikanen (tot slaaf gemaakten) voor geld.

KA26: De wetenschappelijke revolutie

Door ontstaan wetenschappelijke methode werden veel begin 1600 veel ontdekkingen gedaan = wetenschappelijke revolutie. Verandering werkwijze: ratio, eigen waarnemingen, observatie en experimenten. Gevolgen: betere kennis over het heelal, hulpmiddelen voor wetenschappelijk onderzoek (microscoop etc.), ontstaan verlichting (uitleg van natuurverschijnselen mogelijk zonder God -> bestaat God wel?)

Tijdvak 7: Tijd van Pruiken en Revoluties (1700 - 1800)

KA27: Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.

Wetenschappelijke revolutie (KA26): vertrouwen in het denken van mensen neemt toe -> Verlichting: kritisch denken over godsdienst en maatschappij (sociale standen etc.). Filosofen nemen aan dat denken leidt tot minder bijgeloof en rationelere keuzes -> betere samenleving (= rationeel optimisme). Minder noodzaak voor religieuze verklaring -> opkomst van atheïsme en deïsme. Geloof in maakbaarheid samenleving.

Belangrijke denkers: Voltaire: godsdienstvrijheid, geen staatsreligie. Rousseau: volkssoevereiniteit (= een volk bepaalt over het eigen lot en grondgebied) en beschermen grondrechten. Sociale verhoudingen: Gelijkheid en vrijheid (door beschermen grondrechten). Smith: vrije markteconomie (mensen maken rationele, economische keuzes; geen bemoeienis staat). Montesquieu: trias politica (wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht gescheiden).

KA28: Het voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)

Door Verlichting -> kritiek op ancien régime (= standenmaatschappij waarin de vorst alle macht heeft). Om voort te blijven bestaan, hervormden sommigen vorsten hun bestuur -> verlicht absolutisme: de vorst heeft nog steeds alle macht, maar invoeren van bepaalde verlichtingsideeën (bijv. godsdienstvrijheid, ophef van censuur, etc.) = “alles voor het volk, niets door het volk”. Pruisen o.l.v. Frederik II: invoering verlicht absolutisme. Frankrijk o.l.v. Lodewijk XVI: vasthouden aan ancien régime en absolutisme.

KA29: Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme

Vanaf 1700: groei Europese expansie overzee (zie KA18). Groei trans-Atlantische slavenhandel: (i) Afrikaanse bevolking tot slaaf gemaakt; (ii) vervoerd naar koloniën in Amerika (in het geval van de Republiek: Suriname) om te werken op plantages (plantagekoloniën); (iii) opbrengst plantages vervoerd en verhandeld in Europa. Door Verlichting en christelijke waarden: abolitionisme (= stroming die strijdt tegen slavernij en slavenhandel) -> afschaffing slavernij in de 19e eeuw. Op Curaçao (1795): Tula (tot slaaf gemaakte) gebruikt beide argumenten tegen Nederlandse slavenhouders en komt in opstand -> wordt vermoord, opstand neergeslagen

KA30: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

- Eerste democratische revolutie: Amerikaanse revolutie: Oneens met Britse regering. Onafhankelijkheidsverklaring: geïnspireerd door verlichtingsidealen (o.a. Locke). Grondrechten, zoals vrijheid, mensenrechten beschermd als grondrechten (Bill of Rights). Invoering trias politica (scheiding wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht).

- Democratische revoluties in Europa: Franse revolutie. Veroorzaakt door hongersnood, ongelijkheid tussen standen, gebrek aan snelle en efficiënte regeringsbesluiten -> bestorming van Bastille (1789) en einde absolutisme Lodewijk XVI + invoering constitutionele monarchie. Grondrechten vastgelegd in Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger. Interne onrust -> revolutie mislukt. Napoleon grijpt macht en voert een dictatuur in.

- Democratische revolutie in Nederland: Bataafse revolutie: door hulp revolutionair Frankrijk wordt Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden afgeschaft -> invoering Bataafse Republiek, een eenheidsstaat met democratisch bestuur. Revolutie mislukt: Bataafse Republiek veroverd door Napoleon.

Tijdvak 8: Tijd van Burgers en Stoommachines (1800 - 1900)

KA31: De industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële samenleving

Industriële revolutie: vanwege technologische vooruitgang en mechanisering van de productie (o.a. door uitvindingen dankzij KA26) ontstaat massaproductie. Machines zorgen voor snelle en grootschalige productie. Oorzaken: meer winst, door agrarische revolutie minder mensen nodig op het land. Overgang van agrarisch-stedelijke samenleving naar industriële samenleving (= meeste mensen werken in de industrie en wonen in een stad). Sociale gevolgen: einde standenmaatschappij, ontstaan klassenmaatschappij (= plaats in de maatschappij bepaald door economische positie; meer geld = betere positie).

KA32: Discussies over de ‘sociale kwestie’

Door ontstaan industriële maatschappij -> migratie naar de stad. Veel problemen in arbeiderswijken: slechte huizen, ziekten, criminaliteit. Hierdoor: ontstaan sociale kwestie (= discussie over slechte woning- en werkomstandigheden van arbeiders). Verschillende oplossingen mogelijk: particuliere liefdadigheid voor armen, geen overheidsingrijpen (liberalen). Anderen radicaler: ingrijpen overheid -> afschaffen kinderarbeid, verbeteren woonomgeving (socialisten); inperken kapitalisme (conservatieven, confessionelen)

KA33: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

Door industriële revolutie (KA31) -> Europese landen veroveren van binnenlanden in plaats van alleen vestigen in kunstgebieden. Geen handel met Afrika en Azië, maar totale overheersing van beide continenten (= modern imperialisme). Hiervoor zijn er drie redenen: (i) meer grondstoffen voor Europa; (ii) betere communicatie met en vervoer tussen kolonisatoren en kolonie; (iii) idee dat Europa buitenlandse, niet-witte volken moest ‘opvoeden’ en kerstenen (= combinatie van nationalisme en wit superioriteitsgevoel) -> Azië veroverd, Afrika verdeeld in invloedssferen

KA34: De opkomst van emancipatiebewegingen

Groepen strijden voor rechten = emancipatiebewegingen. In Nederland drie belangrijke: (i) rechten voor arbeiders: verbeteren leefomstandigheden en woningen (met politieke hulp van socialisten en sociaaldemocraten); (ii) schoolstrijd: christenen (met name katholieken en orthodoxe protestanten) willen net als openbare scholen geld van de overheid (met politieke hulp van de ARP, de eerste confessionele partij); (iii) feminisme: verkrijgen van kiesrecht en andere rechten (zoals recht op onderwijs; belangrijk voorbeeld: Aletta Jacobs)

KA35: Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

Grootste gedeelte negentiende eeuw: censuskiesrecht (= kiesrecht op basis van betaalde belasting; alleen rijke burgers konden dit betalen). Er was dus een parlementair stelsel (= een parlement maakt wetten), maar géén democratie. Gedurende negentiende eeuw in Nederland: census steeds verder verlaagd. Twee groepen willen verbreding kiesrecht: socialisten (algemeen kiesrecht, waardoor ook armen en arbeiders konden stemmen; ingevoerd in 1917) en feministen (willen kiesrecht voor vrouwen; mogen in 1917 niet stemmen, maar wel gekozen worden, vanaf 1919 algemeen vrouwenkiesrecht).

KA36: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Congres van Wenen: machtsevenwicht herstellen en restauratie van oude orde (burgerrechten beperkt, adel weer aan de macht). Gevolg zijn politieke stromingen tegen de gevestigde orde. Revoluties vaak in naam van het volk. Wat het volk was en wie er toe behoorde, werd beantwoord door deze politieke stromingen:

- Liberalisme: volk bestaat uit individuen à individuele vrijheid, grondwet, geen bemoeizucht overheid (maar wel discussie over ingrijpen sociale kwestie). In 1848 in Nederland (en andere Europese landen) succes: grondwet van Thorbecke (= huidige Nederlandse grondwet) ingevoerd

- Nationalisme: volk bestaat uit één massa met dezelfde taal, geschiedenis en cultuur. Doel was het vormen van een natiestaat. Eenheid volk > vrijheid individu. Zorgde in de negentiende eeuw voor eenwording Italië (1870) en Duitsland (1871), maar ook spanningen in de twintigste eeuw (Servische nationalisten willen onafhankelijk worden van Oostenrijk)

- Socialisme: volk bevat grote groepen armen en arbeiders -> gelijkheid. Discussie tussen socialisten (gelijkheid arbeiders en rijken door revolutie) en sociaaldemocraten (gelijkheid door democratische hervormingen). Succes in 1917: algemeen mannenkiesrecht (zie KA34)

- Conservatisme: volk bestaat uit verschillende groepen gelovigen. Adel, kerk en monarchie moet leiding hebben. Ook moeten religieuze (bijzondere) scholen dezelfde rechten hebben als openbare scholen -> bereikt in 1917 (zie KA34)

- Feminisme: wil algemeen vrouwenkiesrecht: bereikt in 1919 (zie KA34)

Tijdvak 9: Tijd van de Wereldoorlogen (1900 - 1950)

KA37: De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie

Propaganda en media groter door betere bereikbaarheid en terugdringen analfabetisme. Moderne communicatiemiddelen (radio, film, kranten, tijdschriften, posters) zorgen voor betere verspreiding. In Nederland: door verzuiling iedere groep (socialisten, liberalen, katholieken en protestanten) eigen media. Totalitaire staten (Italië en Nazi-Duitsland): propaganda en massaorganisatie (bijv. Hitlerjugend) om bevolking volledig te controleren).

KA38: Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën, communisme en fascisme/nationaalsocialisme

In totalitaire staten: denken en doen van bevolking volledig gecontroleerd en gestuurd door propaganda, censuur en politiek geweld (= terreur). Overeenkomsten: leven, denken en voelen van bevolking beheersen + alles in de naam van ideologie. Drie stromingen: (i) fascisme in Italië (nationalistisch, afkeer van democratie, verheerlijking van geweld en leger); (ii) nationaalsocialisme in Nazi-Duitsland (kenmerken fascisme + rassenleer en Jodenhaat); (iii) communisme in de Sovjet-Unie (antigodsdienst, alle economische en politieke controle, collectivisme, tegen kapitalisme en voor internationale revolutie -> maar: in praktijk Russische belangen).  

KA39: De crisis van het wereldkapitalisme

Na WOI: crisis en werkloosheid. Economisch herstel Europese landen door Amerikaanse leningen. Verenigde Staten: overproductie, niet-afbetaalde leningen en weinig toezicht op banken -> beurskrach (= instorten aandelenmarkt)(1929). Europese landen nog afhankelijk van Amerikaanse leningen -> crisis komt in Europa. Hierdoor: grote werkeloosheid en armoede. Hierdoor grote uitzichtloosheid onder bevolking -> groei totalitaire ideologieën (KA38). Verschillende oplossingen: Nederland = bezuinigen; Verenigde Staten = stimuleren van uitgaven (New Deal).

KA40: Het voeren van twee wereldoorlogen

Eerste Wereldoorlog

Veel spanning in Europa (door nationalisme, militarisme, bondgenootschappen en wapenwedloop). Twee bondgenootschappen: Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (centralen) en Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland (geallieerden). Door moord op kroonprins Servië en ondersteuning van machtsblokken ontstaat WOI. Duitsland voert tweefrontenoorlog: loopgravenoorlog in het westen, in het oosten oorlog tegen Rusland. Revolutie in Rusland (1917): einde betrokkenheid oorlog. WOI is totale oorlog: burgers zijn betrokken bij oorlog door (i) werken in oorlogsindustrie en (ii) propaganda

Verdrag van Versailles

Geallieerden winnen -> Duitsland schuldig. Geallieerden eisen herstelbetalingen en klein leger van Duitsland. Hierdoor: revanchisme Duitsland -> groei totalitaire bewegingen.

Tweede Wereldoorlog

Hitler wil macht over Europa. Groot-Brittannië voert appeasementpolitiek (= voorkomen oorlog door verregaande diplomatie). 1939: Nazi-Duitsland valt Polen binnen -> begin WOII. Geallieerden (democratische en communistische landen) vechten tegen asmogendheden (Nazi-Duitsland, Italië en Japan). Opnieuw totale oorlog door nazificeren bevolking van Duitse en bezette bevolking. Duitsland kan Sovjet-Unie niet verslaan (1942) en op D-Day (1944) landen geallieerden in Normandië, waarna de geallieerden Nazi-Duitsland bezetten.

KA41: Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden

Nationaalsocialisme: rassenleer (= sommige rassen zijn beter dan andere). Volgens nationaalsocialisten zijn Ariërs het superieure ras en Joden het inferieure ras. Voor WOII: Duitse Joden geïsoleerd en gediscrimineerd (Kristallnacht: Joodse mensen worden bestolen en eigendommen vernield). Na uitbreken WOII: Holocaust. Joden (en Roma, Sinti, politieke tegenstanders, gehandicapten, homoseksuelen, transgender mensen etc.) worden naar concentratiekampen gebracht (genocide) -> systematisch vermoord. In totaal 6 miljoen slachtoffers.

KA42: De Duitse bezetting van Nederland

Nazi-Duitsland wil Frankrijk veroveren via Nederland = Nederland wordt aangevallen. Na bombarderen Rotterdam: Nederland geeft zich over. Seyss-Inquart neemt regering over. Kleine groep mensen helpt bezetter (collaboratie), kleine groep mensen vecht tegen bezetter (verzet, zoals Februaristaking tegen deportatie van Joden), grootste groep mensen passen zich aan (acceptatie). Na 1943 neemt verzet toe. In 1944: Zuid-Nederland bevrijd. Noord-Nederland blijft tot mei 1945 bezet: hongerwinter (1944-1945). Ook in Nederland holocaust: 75% van de Joodse bevolking wordt omgebracht.

KA43: Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering

Industrialisatie (zie KA31): massaproductie wapens wordt mogelijk. In WOI: voor het eerst tanks, granaten, kanonnen, gifgas etc. (massavernietigingswapens). Leger bestaat voornamelijk uit (jonge) burgers. Burgers leven vaak in bezetting en zijn de dupe van blokkades = veel hongersnood. In WOII: Blitzkrieg in o.a. Polen en Sovjet-Unie. Steeds systematischer vermoorden Joden en anderen in concentratiekampen (Holocaust). Veel bombardementen op steden (in het begin: Nazi-Duitsland op vijanden, later ook: geallieerden op Nazi-Duitsland) en hongersnood (hongerwinter). Einde WOII: atoombommenop Hiroshima en Nagasaki.

KA44: Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme

Interbellum: in (met name Aziatische) kolonies groeide nationalistisch verzet. Door modern imperialisme (KA33) en onderwijs: gekoloniseerde elite maakt kennis met waarden zoals vrijheid en gelijkheid -> verzet tegen de gevestigde orde. In WOI: soldaten uit koloniën vechten in Europa, maar na WOI geen bestuur over eigen land -> verzet neemt verder toe. Veel onrust in de kolonies: er wordt stil verzet gevoerd en verzet op basis van non-coöperatie (= niet samenwerken met kolonisten en boycotten koloniale producten). In India: Gandhi bereikt onafhankelijkheid door vreedzaam protest. In Indonesië: Soekarno protesteert vreedzaam -> wordt door Nederlandse kolonisten opgepakt.

Tijdvak 10: Tijd van Televisie en Computer (1950 - 2000)

KA45: De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog

Na WOII: twee grote machtsblokken -> Verenigde Staten (kapitalistisch liberalisme) en Sovjet-Unie (communisme). Beide streven naar grotere invloed. Veel landen kiezen een van beide kanten; andere landen kiezen geen van beide kanten (neutrale landen, met name in ex-kolonies). Tijd van spanningen en wapenwedloop (atoombommen), maar geen direct conflict VS en SU = Koude Oorlog. Wel soms indirect conflict: Vietnamoorlog. Europa verdeeld door IJzeren Gordijn: grens tussen communistisch oosten en kapitalistisch westen. Na val Berlijnse Muur (1989): einde Koude Oorlog.

KA46: De dekolonisatie maakte een eind aan de westerse hegemonie in de wereld

In WOII: Aziatische kolonies (o.a. Vietnam en Indonesië) bezet door Japan. Na WOII: willen geen bezetter meer, maar onafhankelijk zijn + machtspositie Europese landen verzwakt door WOII -> aanzet tot dekolonisatie. Oorlog tussen kolonisator (resp. Frankrijk en Nederland) tegen kolonie (resp. Vietnam en Indonesië). Koude Oorlog heeft invloed: VS steunt vaak kolonisator (als ze kapitalistisch zijn), SU vaak kolonies (als ze communistisch worden). Na 1945: einde westerse hegemonie. Vanaf 1960: dekolonisatie in Afrika.

KA47: De eenwording van Europa

Na WOII: Europese landen verwoest door: (i) crisis wereldkapitalisme (KA39), (ii) toenemend nationalisme (KA36) en (iii) Koude oorlog (KA45). Samenwerking in Europese Gemeenschap van Kolen en Staal: door industrie van landen in de gaten te houden, kon gecontroleerd worden of er wapens gemaakt werden -> voorkomen oorlog. Vanaf jaren 50: steeds verdere politieke en economische samenwerking (ontstaan EEG). 1992: oprichten Europese Unie (verdrag van Maastricht). Vanaf 2004: uitbreiding naar voormalige Sovjet-landen.

KA48: De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen

Na WOII: ontstaan verzorgingsstaat. Vanaf 1960: hogere lonen. Welvaart stijgt vanwege economische groei -> consumptiemaatschappij. Welzijn en zekerheid leidt tot sociaal-culturele veranderingen met toenemende individualisering (minder afhankelijkheid). Door welvaart en babyboom na 1945: grote groep jongeren -> ontstaan jongerencultuur. Door welvaart + culturele veranderingen -> meer jongeren hebben langer en hoger onderwijs. Hierdoor: kritische houding -> wegvallen geloof en traditie (secularisatie) + protesten tegen Vietnamoorlog, opkomst feminisme (Dolle Mina, strijd voor abortus) en emancipatie seksuele minderheden (oprichting COC en afschaffen hogere leeftijd seksuele consent niet-heteroseksuelen).

KA49: De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen

Vanaf 1950: ontstaan multiculturele samenleving door: (i) dekolonisatie (mensen verhuizen vanuit de ex-kolonie naar de kolonisator), (ii) arbeidsmigratie (door groeien economie -> meer werknemers nodig -> migratie vanuit Zuid-Europa, Noord-Afrika en Turkije) en (iii) oorlog (opname vluchtelingen). Hierdoor + sociaal-culturele veranderingen (KA48): ontstaan pluriforme samenleving: mensen met verschillende normen, waarden, gewoonten en leefstijlen hebben een gelijkwaardige plaats in de samenleving. Soms spanningen tussen traditionele en nieuwe normen en waarden.

Heb jij een vraag over een kenmerkend aspect? Of wil je iets anders weten? De coaches van Mr. Chadd helpen je graag met al je vragen!

Werkt u in het vo of mbo? Plan direct een vrijblijvende demonstratie in!

We laten u graag geheel vrijblijvend zien hoe Mr. Chadd werkt, hoe het kan worden ingezet en wat de meerwaarde is. Dit doen we in een fysieke of online afspraak van zo'n 30 minuten. Let op! Deze demonstratie is alleen bedoeld voor mensen die werkzaam zijn in het vo of mbo, NIET voor leerlingen!

Ik laat u graag zien hoe Mr. Chadd werkt!

Meer informatie over Mr. Chadd

Laat hieronder uw gegevens achter en we sturen u geheel vrijblijvend meer informatie over Mr. Chadd op!

Ik vertel u graag over de voordelen van Mr. Chadd!

Werkt u in het vo of mbo? Neem contact op!

Bent u benieuwd naar de voordelen van Mr. Chadd of heeft u andere vragen? Laat uw gegevens achter en wij nemen zo snel mogelijk contact op.

Ik vertel u graag meer over Mr. Chadd!
Zo werkt het Academy Over ons

Probeer nu onze Chatbot

NU TIJDELIJK HOGE KORTINGEN OP ONS CHATBOT ABONNEMENT MET CODE: CHATBOT

Een uur lang voor alle vakken vragen stellen aan onze BOT. Voor maar €9,- per maand. Zo hoef je niet te wachten tot de volgende les!

Onze slimme CHATBOT helpt je overdag, ’s avonds en in het weekend. We geven uitleg voor alle vakken en niveaus. We helpen je tot je het snapt, zodat je gelijk verder kunt met je huiswerk.

Claim korting!